Van penning zestien: Een simpeler berekening
Van iemand die zuinig is, om niet te zeggen gierig, bestaat in het Noorden van het land, met name Friesland de uitdrukking: “Die is van penning zestien”. Wat zijn oorsprong had in het aantal penningen dat in een stuiver ging. De stuiver was op zich de basis van de omrekeningen van allerlei denominaties, voornamelijk gouden munten, waarvan zo de onderlinge waarde kon worden bepaald. In de Nederlanden had men al vroeg de Carolus gulden van 20 stuivers naast de Florijnen van 28 stuivers. Ook bestond er een Philippus gulden van 25 stuivers, die tot in de 17e eeuw een rekenmunt bleef. Dan was er ook nog de daalder van 30 stuivers.
Ik noem dit hier naar aanleiding van het artikeltje “Een ingewikkelde berekening” in de Beeldenaar van juli/aug. 2011, van de hand van J.C. van der Wis. Voor zijn berekening van een bedrag uit de zestiende eeuw duikt hij wel heel diep de Middeleeuwen in, om via de elfde eeuw en de gewichten ponden en marken, waarvan de onderverdeling een telsysteem was, zoals wij nu met een tientallig stelsel tellen, zijn redenering op te bouwen. Toen werden 240 munten in een pond geteld en 192 in een mark, ook te Lübeck. In de handel rekende men met het gewicht Pond dat onderverdeeld was in 2 Mark en bij kleinere hoeveelheden in rekende men met 12 onces, à 20 engels, à 32 aas. Evenwel in het artikel wordt het totale bedrag van 213 Emder gulden 12 stuivers, 1 plak en 1 d. berekend in penningen. Van der Wis komt op 61.461 denarii. Maar díé penningen uit de elfde eeuw waren niet meer in omloop in de zestiende eeuw, toen was de stuiver de basis. Op zich was die onderverdeeld in 4 oorden of 8 duiten. De denario, afgekort d. of het 16e deel van de stuiver was een fictieve munt, zogezegd een halve duit.
Ik ben met dezelfde bedragen in stuivers aan het rekenen geslagen. Waarom zou men anders rekenen dan men in die tijd zelf ook deed? De Emder gulden was zoals Van der Wis correct meldt 30 stuivers. Het bedrag van 213 E.gld. en 12 strs komt uit op 6402 stuivers. Die plak en het halve duitje houdt U nog even te goed. De waarde daarvan is 320 Mark Lübecks – en wat kleingoed, dat we ook even verwaarlozen. We delen dus 6402 stuivers door 320 en de uitkomst is 20 komma nog wat. Het Lübeckse Mark bestond dus uit 20 stuivers, en het restje van de deling verevenen we met het verwaarloosde bedrag: precies 20. Het toont wel aan dat men in de 16e eeuw nauwkeurig op de hoogte was van het intrinsieke gehalte van de munten.
Het Lübeckse Pond kunnen we ook zo berekenen. We delen nu de 6402 stuivers door 256 en krijgen als uitkomst 25 en een kleine rest, daar zit die ene stuiver en de 9 d. van het Lübeckse bedrag in. Dit Pond bestond dus uit 25 stuivers. Hoeveel penningen gingen er in de 16e eeuw in de Lübeckse stuiver? Dat vermelden de gegevens niet, maar de muntvoet was in het hele Duitse rijk van Karel V gelijk. Het antwoord moet dus zijn: ook 16. De berekening in het artikel dat 5 penningen Gronings, of van Emden één Lübeckse is, geldt niet voor de zestiende eeuw en is naar ik meen het gevolg van het verwisselen van het munt “tel” systeem met het gewichts “tel” systeem.
Uit deze berekening blijkt dan dat de stelling, dat er eeuwig en altijd de zelfde massa voor het pond – of mark- werd gebruikt, niet op gaat. Dat zulks vrij zeker het geval is, blijkt uit de betalingen voor 1247 in de Kroniek van Wittewierum in honderdtallen en duizendtallen. En dat zijn dan “hele” ponden met een minieme grootte. Of die muntjes nog in 20 schellingen of 240 penningen werden gedeeld, valt niet aan te nemen. Wel werden ze bij schellingen en ponden geteld. Deze mini ponden bevatten zelf nauwelijks 8/100e gram zilver. Verder wordt ook duidelijk dat men aan het teken voor het Pond (₤) ook niet altijd de zelfde standaard waarde van 20 x 12 kan toekennen.
Voor het Mark, dat hier 4/5 van een pond is, er wordt ook wel eens 2/3 of, zie boven: ½ gegeven, gaat dit ook niet op. Wel was het Pond in dit geval de zwaarste munt en Mark de lichtste. De verhouding van Pond en Mark in Lübeck is door Van der Wis wel juist weergegeven: 1¼ tegen 1; of 25 stuivers voor een Pond (£) en 20 stuivers voor een Mark. Datzelfde Mark wordt in de 17e eeuw in de Republiek juist “Pond” genoemd en als Lb. genoteerd in de transakties die ik momenteel onder handen heb. De berekening had zoals we hier zien, iets gemakkelijker gekund.
J. Post.